(foto: Pexels – Guillaume Meurice)
Vogelbescherming Vlaanderen erkent de noodzaak van de transitie naar groene energie, maar we vinden dat er meer onderzoek gedaan moet worden naar het effect van windturbines op vogel en vleermuis populaties. We zijn dus niet tegen het gebruik of de bouw van windturbines, maar vinden wel dat de negatieve impact van windturbines op vogels en andere (vliegende) dieren zo beperkt mogelijk moet zijn. Ook moeten er zo veel mogelijk maatregelen (zie volgende alinea) toegepast worden om de negatieve impact van windturbines op fauna te verlagen. Hier moet ook blijvend onderzoek naar gedaan worden door de Vlaamse en federale overheden in samenwerking met ANB.
Om de impact van windturbines zo klein mogelijk te houden moet er in eerste instantie rekening gehouden worden met de juiste plaatsing. De huidige effectenrapportage is niet voldoende om een juist beeld te scheppen van de omgeving: er moet een meer gedegen en uitgebreide invulling zijn van de voorafgaande inschattingsoefening, in het bijzonder met behulp van meer en uitgebreidere inventarisaties (bijvoorbeeld meerdere momenten, over de verschillende seizoenen heen, gericht op uitgebreid aantal soorten etc.)
Er zijn verschillende instrumenten ontwikkeld die bij het bepalen van laagrisicozones rekening houden met de eigenschappen van de diersoorten die beïnvloed worden door de windturbine. Ze houden rekening met onder andere de vlieghoogte, migratieroutes, wendbaarheid, voeder- en voortplantingsplaatsen. Bij het gebruiken en verder ontwikkelen van deze instrumenten moet niet alleen rekening gehouden worden met de effecten op projectschaal, maar ook de cumulatieve effecten van verstoring door windturbines (en andere menselijke invloeden) in de omgeving.
Er is nog veel ontbrekende informatie om de langetermijneffecten van windturbines op fauna te kunnen bepalen, waardoor de negatieve impact mogelijk wordt onderschat. Daarom pleit Vogelbescherming Vlaanderen voor een geïntegreerde aanpak waarbij ecologische expertise en technologische innovatie hand in hand gaan. Door samen te werken met wetenschappers, beleidsmakers en de windenergie-industrie, kunnen we streven naar oplossingen die zowel de biodiversiteit beschermen als bijdragen aan de noodzakelijke energietransitie. Alleen door voortdurende monitoring en aanpassing van maatregelen kunnen we ervoor zorgen dat de voordelen van windenergie niet ten koste gaan van onze waardevolle natuur.
"We erkennen de noodzaak van de transitie naar groene energie, maar we vinden dat er meer onderzoek gedaan moet worden naar het effect van windturbines op vogels en vleermuizen."
- Vogelbescherming Vlaanderen
Windturbines brengen risico’s mee voor vogels en andere diersoorten zoals vleermuizen. Deze risico’s verschillen aanzienlijk per soort. De negatieve effecten op deze dieren zijn onder te verdelen in:
Vogels en vleermuizen kunnen zich doodvliegen tegen de wieken of de mast van de windturbine en tegen hoogspanningskabels. Vooral ‘s nachts en bij slecht weer kunnen er slachtoffers vallen. Ook door luchtwervelingen, die een aanzuigeffect creëren, achter de draaiende wieken kunnen vogels en vleermuizen gewond raken of sterven.
Veel vogels mijden windparken, hoogspanningsmasten en de omgeving ervan. Daardoor worden die gebieden tijdelijk of permanent ongeschikt als voedsel-, rust- of broedgebied.
Door windturbineopstellingen kunnen zowel zichtbare als onzichtbare barrières (geluid, luchtstroom) ontstaan. Vogels op trek en vogels op weg van en naar de broed- of slaapplaats vliegen om. Dat kost extra tijd en energie. Vogels moeten daardoor extra eten terwijl er minder foerageertijd beschikbaar is. Een ander (mogelijk) effect is een lager broedsucces: jonge vogels worden langer alleen gelaten en moeten langer op voedsel wachten.
De mate waarin deze effecten optreden hangt af van de vogelsoort, de locatie, de periode (dag of nacht, seizoen), de weersomstandigheden en de getroffen maatregelen om deze negatieve effecten te voorkomen of te beperken.
De meest kwetsbare vogelsoorten (broedvogels en niet-broedvogels) voor directe aanvaringen met windturbines op land zijn roofvogels en uilen. Andere gevoelige families zijn leeuweriken, ooievaars, kieviten en plevieren, kraanvogels en meeuwen. Ook trekvogels hebben tijdens hun migratie een groot risico op aanvaringen met windturbines. Trekvogels vliegen in het voorjaar en najaar massaal tussen hun broedgebieden en overwinteringsgebieden. Zij lopen dan een aanzienlijk risico om in aanvaring te komen met windturbines in of nabij hun vaste trekroutes, vooral ’s nachts en bij ongunstige weeromstandigheden (tegenwind, mist, regen).
Verschillende zee- en kustvogels staan te boek als kwetsbaar voor windparken op zee. Het is bekend dat de drieteenmeeuw, grote jager, grote mantelmeeuw, kleine mantelmeeuw en zilvermeeuw erg gevoelig zijn voor aanvaringen, terwijl echte zeevogels als jan-van-genten, zeekoeten, alken en (alle soorten) duikers windparken vermijden.
Veel landvogels migreren op grote hoogte over zee en zijn daarmee niet of minder kwetsbaar voor windparken op zee. Trekvogels vliegen echter lager bij ongunstige weersomstandigheden en lopen dan een aanzienlijk risico om in aanvaring te komen met windturbines. Op zee behoren soorten als de bergeend, drieteenstrandloper, kanoet, kleine zwaan, rotgans, spreeuw, wulp en zwarte stern tot de meest kwetsbare soorten onder de trekvogels.
Bij vleermuizen zijn er twee eigenschappen van winturbines die verstoring kunnen veroorzaken; de fysieke aanwezigheid en beweging van de rotorbladen (die een luchtdrukverschil veroorzaken) én het ultrasone geluid dat ze produceren.
Soorten die het meest gevoelig zijn voor de fysieke impact van een windturbine zijn de dwergvleermuissoorten, rosse vleermuis, bosvleermuis en tweekleurige vleermuis.
Het ultrasone geluid dat windturbines produceren zorgt ervoor dat de omgeving rond de windturbine, tot waar het geluid draagt, voor vleermuizen minder geschikt is om in te jagen. Dit komt doordat vleermuizen voor het jagen gebruik maken van sonar geluiden, die verstoord worden door het ultrasone geluid van windturbines. Er wordt daarom in de nabijheid van windturbines veel minder vleermuizenactiviteit waargenomen dan op vergelijkbare plaatsen waar geen verstoring door windturbines is. De aanwezigheid van windturbines zorgt dus voor de afname van geschikte leefgebieden voor vleermuizen.
De belangrijkste mitigerende maatregel is een zorgvuldige locatiekeuze. Dat betekent dat windparken op plaatsen moeten komen waar zij de minste slachtoffers maken en niet leiden tot een verlies aan leefgebied en/of geen barrièrewerking tot gevolg hebben. Gelet op de hoge risico’s voor een aanzienlijk aantal vogelsoorten ligt het voor de hand om uit voorzorg natuurgebieden en andere belangrijke leefgebieden van vogels zo veel mogelijk te vermijden.
Het gebruiken van gevoeligheidskaarten kan een belangrijk hulpmiddel zijn om de meest risicovolle gebieden te vermijden en geschikte gebieden te vinden voor energieopwekking met de laagste risico’s voor vogels. Hulpmiddelen die hiervoor ontwikkeld zijn, zijn bijvoorbeeld de risicoatlas windmolens en AVISTEP van Birdlife.
Sterfte van vogels en vleermuizen door aanvaringen is daarnaast te beperken door technische oplossingen. Er kunnen bijvoorbeeld eisen worden gesteld aan de opstelling van het windpark, het aantal en de hoogte van de windturbines en stilstandvoorzieningen. De toepassing van stilstandvoorzieningen bij windparken op of nabij trekroutes kan het aantal slachtoffers onder trekvogels en vleermuizen aanzienlijk beperken, vooral gedurende risicovolle weersomstandigheden. En vooral in pieken in de trek, dat zijn vaak maar enkele dagen per jaar. Als tijdens deze momenten de wieken van de windturbines kunnen worden stilgezet, zullen er minder aanvaringen plaatsvinden en zullen vogels ook geen last hebben van de luchtwervelingen die bewegende wieken veroorzaken.
Naast maatregelen die de directe impact van windturbines verminderen, worden er bij de bouw van windmolens vaak ook compenserende maatregelen toegepast. Een voorbeeld hiervan is het aanleggen van kwalitatieve leefgebieden voor specifieke vogelsoorten. De bedoeling is dan dat de aanleg van zulke gebieden en het positieve effect dat dat heeft op vogel- en vleermuispopulaties, compenseert voor de vogelsterfte die de windturbines (direct of indirect) veroorzaken. Het inrichten van deze compensatiegebieden garandeert echter niet dat de doelsoorten zich daadwerkelijk naar dat gebied zullen verplaatsen.