De kauw is een gedrongen zwarte vogel met een zwart petje, zilvergrijze kopzijden en opvallende lichtgrijze ogen (irissen). Het is de kleinste en fijnste onder de ‘grote zwarte vogels’: hij/zij wordt ongeveer 30 cm groot.
De kauw leeft graag in de buurt van de mens. Het nest wordt gemaakt in holten van bomen, oude nesten van zwarte spechten, bosuilnestkasten, gaten in muren, onder dakpannen en in schoorstenen. Ze broeden zelfs in konijnenholen.
Kauwen nestelen graag in elkaars nabijheid in losse kolonies. Binnen zo’n kolonie bestaat een uitgebreide sociale structuur met een pikorde, intriges en altijd zijn er ‘verliefde’ stelletjes te onderscheiden als ze aan het foerageren zijn. De paarband tussen kauwen duurt een leven lang en de vogels zijn bijna altijd onafscheidelijk. In groep ‘babbelen’ ze graag en dat hoor je wanneer een zwerm kauwen ‘s avonds is neergestreken. Hun repertorium is zeer gevarieerd en dat maakt het bijzonder interessant om te observeren.
Bij etenstijd zal je hem/haar vooral op de grond aantreffen. Het zijn alleseters: van insecten, slakken, wormen, knoppen, zaden, bessen tot aardappelresten en kadavers.
Volgens de meest recente onderzoekscijfers uit 2013-2018 stelt de kauw het in Vlaanderen net als de ekster goed: toen nam de populatie zelfs toe. Het is nog niet geweten hoe de populatie het nu doet. Anders dan bij vele andere vogelsoorten passen kauwen zich gelukkig makkelijk aan nieuwe omstandigheden aan: ze zijn zeer vindingrijk en dat maakt hen zo boeiend.
Stem hier
Foto © Jogchum Vrielink